53

 

 

 

 

In de auto zat Vera als een waanzinnige in de radio te schreeuwen, vloekend, in een poging erachter te komen wat er eigenlijk aan de hand was. Er was niemand die haar te woord kon staan. Niemand die iets wist. Dit was niet de manier waarop het had moeten gaan. Ze had gehoopt dat de moordenaar terug zou komen. Een andere manier om verder te komen had ze niet kunnen bedenken. Maar dan wel naar Baikie’s. Naar haar eigen terrein. Niet naar Langholme.

Ze draaide van de weg vanuit Langholme de laan in en zag Anne Preece, die op het gras in de berm zat, met een grijze deken om haar schouders en beide handen om een beker geslagen. Het regende en Annes haar hing sluik langs haar gezicht. Ze staarde recht voor zich uit. Ze deed Vera denken aan een zwerver die bij een gaarkeuken een kop soep had weten te bemachtigen.

Een jonge politieagent hield haar tegen, herkende haar en liet haar door. Ze reed tot naast Anne, draaide het raampje naar beneden en riep: ‘Wat hebt u nou weer uitgehaald?’ Van pure opluchting klonk er woede in haar stem door.

De verbijsterde politieagent zei: ‘Dit is mevrouw Preece. Zij heeft het lichaam gevonden.’

Vera stapte uit. ‘We kennen elkaar.’

Ze negeerde de politieagent en ging op het gras zitten. Haar vragen waren gericht aan Anne. ‘Nou? Ik dacht dat het een verjaarspartijtje voor een kind was. Ik heb geen moment gedacht dat u hier in de problemen zou kunnen raken.’

Anne draaide haar hoofd en keek in de richting van het huis. De politie had de weg afgezet. Er stond een rij auto’s tot aan de oprijlaan en de chaos en verwarring werden steeds groter toen er een paar probeerden te keren. Sommige mensen waren uitgestapt en stonden hen aan te gapen.

‘Wilt u liever in de auto gaan zitten?’ vroeg Vera zacht.

‘Nee.’ Anne schudde heftig haar hoofd. ‘Als u het niet erg vindt liever niet; ik heb frisse lucht nodig.’

‘Waar is uw man?’

‘God mag het weten. Waarschijnlijk nog aan de champagne terwijl hij het publiek bespeelt.’

‘Wat is er gebeurd?’

‘Ik verveelde me. Het was niet het soort feestje waar ik nou echt dol op ben. Vroegwijze etters, en de kinderen zijn niet veel beter.’

Vera glimlachte begrijpend en moedigde haar met een knikje aan.

‘Ik had met Robert staan praten. Over zijn familie. Hij vroeg naar Grace en zei toen dat ze net zo was als haar vader. Omdat ze allebei hulp nodig hadden gehad. Het klonk alsof hij Edmund pas nog had gezien. Dus vroeg ik me af...’

‘Of hij zich schuldig genoeg had gevoeld om hem de hulp te geven die hij nodig had?’

‘Zoiets, ja. En ik wist dat het huis leegstond sinds Neville Furness daar is weggegaan. Ik bedoel, ik was echt niet van plan om me erin te mengen, maar ik was op weg naar huis en ik was nieuwsgierig.’

‘U had het me moeten zeggen,’ zei Vera. ‘Al zou ik waarschijnlijk precies hetzelfde hebben gedaan.’

‘De keukendeur was niet op slot.’

‘Waar was hij?’

‘In de woonkamer. Hij lag op de bank. In eerste instantie dacht ik dat hij gewoon dronken was. Er stond een lege whiskyfles op de salontafel. Maar dronken mensen maken een hoop herrie als ze slapen, en hij snurkte niet. En hij zag er heel vredig uit. Ik bedoel, ik zag nergens bloed. Denkt u dat hij zelfmoord heeft gepleegd?’ Voordat Vera antwoord kon geven, voegde ze eraan toe. ‘Het was Edmund zeker? Hij leek de juiste leeftijd te hebben, maar ik had hem nooit ontmoet.’

Vera keek op naar de politieagent, die knikte.

‘Zijn broer heeft hem geïdentificeerd.’

‘Was er verder nog iemand in het huis?’ vroeg Vera.

‘Nee! Ik heb in elk geval niemand gezien of gehoord. Ik ben niet boven geweest.’

‘Wat hebt u gedaan?’

‘Gemaakt dat ik wegkwam. Ik weet dat het stom was, maar ik kon niet naar hem kijken.’

‘Was er telefoon?’

‘Daar heb ik niet eens naar gezocht. Dat kwam pas in me op toen ik weer buiten stond, maar ik kon gewoon niet weer naar binnen. Ik kon maar niet beslissen wat ik het beste kon doen. Dat zal de schrik wel zijn geweest. Mijn hersens leken heel traag te werken. Ik bonsde op de deur van het buurhuis, maar daar was niemand. Ik wilde niet teruggaan naar de Hall om u te bellen. Al die drinkende en lachende mensen. Dus ben ik naar de telefooncel in het dorp gerend en heb van daaruit het alarmnummer gebeld. Toen ben ik weer teruggekomen om te wachten.’

‘Wat wilt u nu doen? We kunnen uw man gaan halen. U thuisbrengen.’

‘O god. Ik wil Jeremy nu niet zien. Kan ik niet teruggaan naar Baikie’s? Om daar zoals gepland de laatste nacht door te brengen?’

‘Ik zou niet weten waarom niet. Als u Edies betuttelende gedoe op het moment aankunt. Rachael en zij zijn daar nog met Joe Ashworth. Ik zal iemand opdracht geven u erheen te brengen.’ Vera liep weg, maar draaide zich meteen weer om. ‘Hebt u iemand gezien toen u naar Langholme ging om te bellen?’

‘Hoezo? Gelooft u me niet?’

‘Nee, dat is het niet. Hebt u vreemden gezien? Iets ongewoons?’

Anne schudde haar hoofd.

‘En terwijl u hier op ons wachtte?’

‘Er zijn een paar auto’s voorbijgereden. Mensen die voortijdig het feest verlieten. De meesten met kinderen. Maar niet veel. Het vuurwerk was net begonnen.’

Vera stond op het punt in haar auto te stappen. Toen ze een blik wierp op de geblokkeerde laan bedacht ze dat ze beter kon gaan lopen.

De jonge politieagent stond nog steeds buiten het eenvoudige huis van rode baksteen.

‘Wilt u naar binnen?’

‘Nee,’ zei ze. ‘Ik blijf met mijn grote voeten liever buiten totdat de experts hun werk hebben gedaan. Ik denk dat ik meer informatie uit de levenden krijg.’

 

Ze stoorde Robert en Livvy Fulwell midden in een ruzie. Het feest was bijna afgelopen. Een paar noeste drinkers stonden onder een geïmproviseerde luifel, die werd gevormd door het deels leeggelopen springkasteel, met een fles wijn die ze aan elkaar doorgaven. De regen vormde al plassen op de harde grond en het personeel dat de schraagtafels uit elkaar haalde en de stoelen stapelde, was niet blij met die taak.

Niemand hield Vera tegen toen ze het huis naderde, en ze was er vaak genoeg geweest om haar weg te vinden. Robert en Livvy waren in de keuken. Ze hoorde hen voor ze hen zag.

‘Hoe kon je verdomme zo stom zijn!’ schreeuwde Livvy. ‘Hij zorgde altijd al voor moeilijkheden. Vroeger al. Je moeder wist het.’

‘Ik geloof niet dat dit het geschikte moment is om zo te praten. Eigenlijk vind ik het zeer ongepast,’ zei Robert resoluut en een tikje defensief. ‘Christenzielen, mijn broer is dood! De meeste mensen zouden vinden dat enig medegevoel hier op zijn plaats is.’

‘Ach, schei toch uit!’

Vera had de deuropening bereikt en zag hoe Livvy op haar stoel achterovergeleund haar woorden kracht bijzette met een gebaar van ongeloof.

‘Hij was mijn broer. Ik kon hem niet wegsturen.’

Livvy bracht haar gezicht dicht bij dat van haar man. ‘Zie je dan niet wat je hebt gedaan? Tot dusver hebben we ons weten te distantiëren van dat gedoe op de heuvel, maar nu heeft die stomme broer van je zich in een van onze huisjes van kant gemaakt. Voor je het weet, wemelt het hier van de persmuskieten. Kun je je dan niet voorstellen welk effect dat op ons zal hebben? Op de jongens?’

Vera stapte naar voren. ‘We weten niet of hij zichzelf van kant heeft gemaakt. Nog niet. Of u moet iets weten wat ik niet weet.’

Livvy draaide zich met een ruk om. Heel even dacht Vera dat ze ook tegen haar zou beginnen te tieren, maar ze wist zich nog net te beheersen. ‘Inspecteur Stanhope. Wat wilt u daarmee zeggen?’

‘Niets. Alleen dat ik niet weet wat er is gebeurd. We mogen geen overhaaste conclusies trekken. Misschien had zijn dood een natuurlijke oorzaak.’

‘Is dat waarschijnlijk?’ Livvy had een strohalm nodig om zich aan vast te klampen. Vera gunde haar die. Ze haalde haar schouders op. ‘Hij was een zware drinker,’ zei ze.

‘Ja.’ Livvy had zichzelf weer bijna helemaal in de hand. ‘Dat had ik begrepen.’ Ze stond op, haar stoel schuurde over de natuurstenen tegels. ‘We wilden net een kopje thee gaan drinken, inspecteur. Doet u mee?’

Ik heb liever een wijntje, dacht Vera, als daar nog iets van over is. Maar ze veinsde dankbaarheid. ‘Ja, graag,’ zei ze. ‘Thee lijkt me heerlijk.’

Livvy zette de ketel op de kookplaat van de Aga. Hij siste.

‘U gaat me toch niet vertellen dat u dat zelf doet,’ zei Vera quasi-verbaasd. ‘Ik zou denken, in een huis als dit, dat er wel bedienden zouden zijn.’

Livvy keek haar aan, niet helemaal zeker of ze het ernstig meende, en besloot dat een neutraal antwoord het veiligst zou zijn.

‘Ach, we vormen hier met elkaar een team. Iedereen is buiten aan het opruimen. Wij helpen gewoon een handje mee.’

‘Alleraardigst.’ Vera strekte haar benen, waarop opgedroogde modderspatten zaten van toen ze het gazon was overgestoken. ‘Dit moet wel een heel ellendige tijd voor u zijn, meneer Fulwell. Eerst uw nicht, toen uw broer, en allebei bijna bij u voor de deur.’

‘Dat is het inderdaad.’ Hij wierp een beschuldigende blik op Livvy, maar zij negeerde die.

‘Wanneer hebt u uw broer de laatste keer in leven gezien?’

‘Vanochtend.’

‘U wist dus dat hij zich daar schuilhield?’

‘Ja. Ik had het u natuurlijk moeten vertellen. Als ik dat had gedaan, zou hij nu misschien... Maar ik kon hem niet wegsturen. Niet na wat er met zijn dochter was gebeurd.’

‘Hoe laat hebt u hem gezien?’

‘Ik ben twee keer naar het huis geweest. Om tien uur heb ik hem wat te eten gebracht. Om een uur of halftwaalf ben ik nog een keer gegaan.’

‘Waarom? Was dat niet riskant? Als u zijn verblijfplaats geheim wilde houden, zou ik denken dat u uw bezoekjes tot een minimum zou beperken.’

‘Zo riskant was het overdag niet. Het gezin dat in het huis ernaast woont, is dan doorgaans niet thuis. Maar inderdaad, ik ben niet al te vaak gegaan. Niet omdat ik bang was dat ik gezien zou worden, maar omdat ik niet wist wat ik tegen hem moest zeggen.’

‘Dus waarom vandaag tweemaal?’

‘Omdat hij me belde. Hier. Het was krankzinnig. Hij zei dat hij snakte naar een borrel. Hij had het er zelfs over om naar de pub in het dorp te gaan. Ik vond dat hij een grote vergissing beging door zich schuil te houden, en keer op keer heb ik geprobeerd hem over te halen om zichzelf aan te geven. Maar het laatste wat ik wilde was dat hij uitgerekend vandaag naar het huis zou komen om een scène te maken.’

Dat wil ik geloven, dacht Vera. Het kindbruidje zou over de rooie gegaan zijn.

‘Dus toen hebt u hem een fles whisky gebracht.’

‘Ja. Ik weet niet waardoor hij opeens zo van streek was geraakt. Tot op dat moment was hij heel rustig geweest. Ik had hem bijna omgepraat.’

‘U zei dat hij u heeft gebeld. U had de telefoonlijn dus intact gelaten?’

‘Ja.’

‘Kan het zijn dat hij met iemand had gesproken? Zou dat de omslag in zijn stemming kunnen verklaren?’

‘Hij heeft beslist niet zelf met iemand gebeld. Hij was op het laatst vreselijke paranoïde. Hij zal niemand hebben verteld waar hij was.’

Livvy zette de theepot met een smak op de tafel.

‘Kijk,’ zei ze. ‘Hij was gek. Geestelijk gestoord. Op en neer als een jojo. Daarom kon Roberts moeder hem niet aan. Daarom is hij uiteindelijk opgesloten in St. Nick’s.’

Vera negeerde haar. ‘Heeft hij u geen enkele aanwijzing gegeven waarom hij opeens zo van streek was?’ vroeg ze Robert.

‘Hij sprak nogal onsamenhangend, en om eerlijk te zijn wilde ik het eigenlijk niet weten. Ik bedoel, ik vond dat ik genoeg had gedaan door hem onderdak te geven. Hij bazelde maar over dat hij verraden was. Zoals ik al zei: het grensde aan paranoia.’

‘Paranoïde-zijn betekent niet automatisch dat ze er niet op uit zijn om je te pakken.’ Vera ontblootte haar tanden. De anderen lachten niet. Ze keek toe hoe Livvy thee in blauwe kopjes schonk. ‘U mag de mijne iets langer in de pot laten zitten. Ik proef graag wat ik drink. Is hij de hele tijd hier geweest nadat hij bij het restaurant is weggegaan?’

‘Lieve hemel, natuurlijk niet.’ Robert was geschokt. ‘Ik zou die spanning niet hebben kunnen verdragen.’

‘Sinds wanneer dan?’

‘Hij heeft eerst bij Nancy Deakin gezeten. U hebt me al eens naar haar gevraagd. Ik weet niet precies waarom hij daar is ondergedoken. Er moet iets zijn gebeurd waardoor hij op de vlucht is geslagen. Toen het lichaam van zijn dochter net was gevonden, leek hij gewoon in het restaurant te willen blijven.’

‘Hebt u in die periode dan contact met hem gehad?’

‘Maar natuurlijk,’ zei Robert, nors in zijn verlegenheid. ‘Om hem te condoleren. Ik vond dat hij zich erg goed hield.’

‘Hebt u in die periode contact met hem onderhouden?’

‘Nee, maar in moeilijke tijden ben je zoiets min of meer verplicht.’

‘Waarom is hij bij Nancy weggegaan?’

‘Die twee vrouwen die met Grace hadden samengewerkt, doken daar opeens op. Ze stelden allerlei vragen. Hij dacht dat ze door u waren gestuurd, en daarom heeft hij mij gebeld.’

‘Oei oei,’ zei Vera. ‘Dus echt paranoïde. Hoe hebt u hem hierheen gekregen?’

‘Laat op een avond heb ik hem met de auto opgehaald. Niemand heeft ons gezien.’

‘En u zag dat als een voorlopige maatregel totdat u hem kon overhalen om met ons te praten?’

‘Ja. Zo was het precies.’

‘Wie wist ervan dat u hem had geholpen?’

‘Nancy Deakin. Ik heb het verder tegen niemand verteld. Zelfs niet tegen Livvy. Ik wilde haar erbuiten laten.’

Je weet het mooi te brengen, dacht Vera, maar je bent gewoon bang voor haar.

‘Kan iemand bij toeval hebben ontdekt dat hij daar zat?’

‘Ik zou niet weten hoe. Iedereen op de Estate wist dat het huis leegstond. Hij zal beslist de deur niet hebben opengedaan voor een colporteur of een bezoeker.’ Robert zweeg even. ‘Hoor eens, ik wil nog iets kwijt. Ik zou hem niet hebben geholpen als ik had gedacht dat hij zijn dochter had vermoord. Als u dat denkt, hebt u het bij het verkeerde eind. Hij was helemaal van de kaart. Hij zei dat het zijn schuld was, maar daarmee bedoelde hij niet dat hij haar had gewurgd. Hij zei dat hij haar had moeten beschermen. Dat hij als vader nooit veel had voorgesteld. En hij was bang. Daarom was hij vanochtend zo van streek.’

‘Maar de keukendeur was niet op slot. Als blijkt dat hij is vermoord, heeft hij zijn moordenaar zelf binnengelaten.’

‘Dat maakt me niets uit.’ Tegenover deze twee felle vrouwen was Robert obstinaat geworden. ‘Ik mag hem dan de laatste tijd niet vaak hebben gezien, maar we waren broers. We zijn samen opgegroeid, en geloof me als ik zeg dat hij bang was.’

Lokvogel
titlepage.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_000.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_001.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_002.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_003.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_004.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_005.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_006.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_007.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_008.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_009.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_010.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_011.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_012.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_013.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_014.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_015.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_016.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_017.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_018.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_019.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_020.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_021.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_022.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_023.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_024.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_025.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_026.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_027.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_028.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_029.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_030.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_031.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_032.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_033.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_034.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_035.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_036.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_037.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_038.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_039.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_040.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_041.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_042.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_043.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_044.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_045.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_046.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_047.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_048.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_049.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_050.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_051.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_052.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_053.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_054.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_055.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_056.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_057.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_058.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_059.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_060.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_061.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_062.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_063.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_064.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_065.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_066.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_067.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_068.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_069.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_070.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_071.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_072.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_073.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_074.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_075.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_076.xhtml